e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
straalkanker kankervoet: kāŋkǝrvōt (Lanaken), losse wand: losse wand (Lanaken  [(het afsterven van de hoornstof in de witte lijn waardoor een groeve tussen de wand en de zool ontstaat)]  ) Straal- of hoefkanker is een kwaadaardige woekering in de hoorn van de straal of zoolhoefwand. Deze wordt week en rot en er ontstaan rode, licht bloedende tepeltjes of wratten, die een roodachtig, stinkend vocht afgeven. Uiteindelijk raakt de hele hoefschoen ondermijnd. Kanker komt bij een paard voornamelijk in de hoef voor. De ziekte is ongeneeslijk. Vgl. het lemma ''rotstraal'' (7.19). Zie afbeelding 23. [A 48A, 19; N 52, 32d en 90l] I-9
straatgoot goot: də gø͂ͅt (Lanaken), grub: grø͂ͅb (Lanaken), riool: də riōl (Lanaken) De straatgoot langs de weg [ZND 24 (1937)] III-3-1
strafschop penalty (eng.): Karte 171.  penalty/penanty (Lanaken) Elfmeter (im Fussballspiel). III-3-2
straling schuinse plooi: šø̜jnsǝ pluj (Lanaken), valse plooi: vālsǝ pluj (Lanaken) Straling of trekking in het pand door een te kleine vulling of doordat het binnenwerk te klein staat. [N 59, 95] II-7
streng strang: strāŋ (Lanaken), strengetje: stręŋskǝ (Lanaken), wrong: vrōŋ (Lanaken), vrōŋk (Lanaken) Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] II-7
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] strang: ənə strāŋ gōrə (Lanaken), strengetje: en strengske garen (Lanaken), ə streͅŋskə gōͅrə (Lanaken), wrong: ene wroong (Lanaken), ənə vrōnk (Lanaken) Een streng garen. [ZND 07 (1924)] || Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)] III-1-3
strengen klinken: kle.ŋkǝ (Lanaken), klē̜ŋkǝ (Lanaken) Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.] || Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b] I-10, I-13
strijkbord, riester riester: rēstǝr (Lanaken) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
stro struu: stry (Lanaken), stryi̯ (Lanaken) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stronk, boomstronk stok: stōk (Lanaken), vot: vot (Lanaken) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8