19317 |
trots |
groots:
gruts (Q088p Lanaken),
gryts (Q088p Lanaken),
hovaardig:
həvēͅrdeg (Q088p Lanaken)
|
groots [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
18083 |
tuberculose |
pokken:
pokǝ (Q088p Lanaken)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a]
I-11
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tuieren (Q088p Lanaken),
tøu̯i̯ǝrǝ (Q088p Lanaken)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
tuierhamel:
tøu̯i̯ǝrhǭmǝl (Q088p Lanaken)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
stap:
stap (Q088p Lanaken),
tuier:
tø̜̄ǝr (Q088p Lanaken),
tø̜i̯ǝr (Q088p Lanaken),
tø̜u̯ǝr (Q088p Lanaken),
tuierpaal:
tøu̯i̯ǝrpǭl (Q088p Lanaken)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tøu̯i̯ǝr (Q088p Lanaken)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
33506 |
tuinbonen |
duivenbonen:
voor duiven
döjvəbŏĕn (Q088p Lanaken),
krombekerwten:
krómbèk erten (Q088p Lanaken),
labbonen:
làbbŏĕn (Q088p Lanaken),
paardsbonen:
als voer , ook gemalen
péértsbŏĕn (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: de tuinboon (vicia faba L. - fam. papilionaceae) (tuinboon, grote boon, flodderboon, boerenteen, huisboon, wul, platte boon, moffe(l)boon, moffel, labboon, walse boon, roomse boon, paardeboon, knaauwboon) [N 71 (1975)] || Kent u de volgende benamingen van erwten? Hoe spreekt u deze uit? Wat betekenen ze? krombek (soort van peulen en snijbonen, ze geheten vanwege de gebogen vorm van de dop?) [N 71 (1975)]
I-7
|
33593 |
tuinkers |
waterkers:
waatərkèrs (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: tuinkers (lepidium sativum - fam. cruciferae) [N 71 (1975)]
I-7
|
33542 |
tuinkervel |
kelver:
kelver (Q088p Lanaken),
keləvər (Q088p Lanaken),
kilvər (Q088p Lanaken),
kervel:
kervel (Q088p Lanaken)
|
[Goossens 1b (1960)]Hoe noemt u: kervel (kèlv\\r, kèll\\v\\r) [N 71 (1975)] || kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
hovenier:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
hovənēr (Q088p Lanaken)
|
[RND 08]
I-7
|