20517 |
bokking |
bokkem:
bø͂ͅkəm (Q088p Lanaken),
bəkkəm (Q088p Lanaken)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
31464 |
bolhamer |
bolhamel:
bǫlhōmǝl (Q088p Lanaken
[(hamer met bolronde kop en scherpe pen)]
)
|
In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c]
II-11
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
schil:
schél (Q088p Lanaken)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
21009 |
bolster van een noot |
schaal:
groene schaal van een noot (gebruikt om touw te kleuren)
sjaal (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: de bast van een (wal)noot [N 72 (1975)]
III-2-3
|
32322 |
bomgat, spongat |
spon:
spōn (Q088p Lanaken)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
33510 |
bonen- of erwtenstro |
erwtenstro:
èèrtə strŭŭj (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: het verdorde loof dat na het dorsen van erwten overblijft (erwtenstro) [N 71 (1975)]
I-7
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pēͅls (Q088p Lanaken),
pèls (Q088p Lanaken),
ən pēͅls (Q088p Lanaken)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
boont en blaaw gehouen (Q088p Lanaken),
geslaoge= van een klok
bōnt ɛn blou gəhouə (Q088p Lanaken),
bont en blauw slaan:
bōnt en blow (Q088p Lanaken),
kort en klein houwen:
kort en klijn gəhōͅwə (Q088p Lanaken)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
spēͅg (Q088p Lanaken)
|
specht [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|
22552 |
boog |
boog:
baog (Q088p Lanaken),
boag (Q088p Lanaken),
boͅ:ch (Q088p Lanaken),
flitsboog:
flitsbōͅg (Q088p Lanaken)
|
boog [RND] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|