25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wēͅr-lēx (Q088p Lanaken),
wēͅrlēg (Q088p Lanaken),
zeebrand:
ziebraant (Q088p Lanaken),
zeevuur:
zī-vy(3)̄r (Q088p Lanaken)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
weir (Q088p Lanaken)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
wɛ̄x (Q088p Lanaken)
|
weg [RND]
III-3-1
|
26579 |
wegkappen |
wegkappen:
wɛxkapǝ (Q088p Lanaken)
|
De te hoge delen van het maalvlak van een molensteen wegkappen. Woordtypen als hart geven (Q 162), hart uithalen (Q 162, Q 180) en krop uithalen (Q 95) duiden erop dat de te hoge delen in de buurt van het kropgat worden weggehaald. In dit geval spreekt men van een (te) rijke steen. Vgl. het lemma ɛrijkɛ.' [Jan 200; Coe 173; Grof 204]
II-3
|
29050 |
wegsnijden |
de inleg wegsnijden:
dǝn īnlęk węxsnęjǝ (Q088p Lanaken)
|
Wegsnijden van de naadinleg, kanten afdunnen. [N 59, 117b]
II-7
|
33663 |
wei |
wei:
wei̯ (Q088p Lanaken),
wē̜ (Q088p Lanaken),
węi̯ (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
32969 |
welig, gelp |
fors:
fors (Q088p Lanaken),
gelps:
gelps (Q088p Lanaken),
weelderig:
wɛldrex (Q088p Lanaken)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
21528 |
welkom |
welkom:
ər es hei altied welkom (Q088p Lanaken)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
ougsbrōͅjə (Q088p Lanaken),
wenkbrauw:
weenkbrouwen (Q088p Lanaken),
wēnkbrōͅwə (Q088p Lanaken)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
32633 |
wentelploeg |
franse ploeg:
fra.nsǝ [ploeg] (Q088p Lanaken
[(minder gebruikelijk dan dobbele ploeg)]
)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|