33600 |
witlof |
witlof:
witloowf (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: Brussels witlof (cichorium intybus - fam. compositae) [N 71 (1975)]
I-7
|
33479 |
witte aalbes |
witte wiemelen:
wittə wīēməl (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u: de witte aalbes (soorten?) [N 72 (1975)]
I-7
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (Q088p Lanaken),
wilde klee:
welǝ [klee] (Q088p Lanaken)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kəbotsə (Q088p Lanaken),
wit moes:
wet mōs (Q088p Lanaken),
wit moos (Q088p Lanaken),
witmoes:
wit móós (Q088p Lanaken)
|
[Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): witte kool [N 71 (1975)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwekstart (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
kwikstaartje:
kwikstertje (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
kwiksteͅrtxe (Q088p Lanaken),
kwiksteͅrtxə (Q088p Lanaken),
witte kwikstaart:
witte kwikstart (Q088p Lanaken)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || witte kwikstaart
III-4-1
|
34195 |
witte vloed |
etterdracht:
ętǝrdrax (Q088p Lanaken)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
28816 |
wol |
wol:
wol (Q088p Lanaken)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (Q088p Lanaken
[(met beugel in)]
)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18132 |
wonde |
wonde:
deij won zal ēttərə gôn (Q088p Lanaken),
die won zal zweire (Q088p Lanaken),
diej won zal ettere (Q088p Lanaken),
də won zal gōn wzēͅrə (Q088p Lanaken),
won (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
19835 |
wonen |
wonen:
wunə (Q088p Lanaken)
|
wonen [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|