19860 |
branden |
branden:
branə (Q088p Lanaken)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
blokken:
bløͅk (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
brandhout:
bra:ntho.t (Q088p Lanaken),
braanthout (Q088p Lanaken),
kleinhout:
kleinhout (Q088p Lanaken),
meterhout:
mētərhoͅu̯t (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
rijshout:
reishout (Q088p Lanaken),
reͅi̯shoͅu̯t (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
spaken:
spōͅkə (Q088p Lanaken),
spalken:
spalkə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
spōͅkə (Q088p Lanaken),
vinkelhout:
vøŋkelhout (Q088p Lanaken),
vonkelhout:
vøŋkəlhoͅu̯t (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
[ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)]
I-7, III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandmuur:
brāntmūr (Q088p Lanaken)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
brandnietel (Q088p Lanaken),
brandnītǝl (Q088p Lanaken),
netel:
nietel (Q088p Lanaken),
nētǝl (Q088p Lanaken),
nītǝl (Q088p Lanaken),
nīǝtǝl (Q088p Lanaken)
|
(brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
33983 |
brede buikriem |
onderhulp:
o.ndǝrhø̜.lǝp (Q088p Lanaken)
|
Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73]
I-10
|
33692 |
brede landweg |
allee:
alęi̯ (Q088p Lanaken),
dreef:
drē̜f (Q088p Lanaken),
dręf (Q088p Lanaken),
dręi̯f (Q088p Lanaken)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
33138 |
breeddorser |
breeddorser:
bręi̯.dē.rsǝr (Q088p Lanaken)
|
Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
28931 |
breedte |
breedte:
bręjtǝ (Q088p Lanaken)
|
Benaming voor een horizontaal genomen maat, voor of achter, in het bijzonder als tweede lid van samenstellingen als rugbreedte en armbreedte. [N 59, 45a; N 62, 2b; N 59, 44a]
II-7
|
18786 |
breien |
strikken:
kouse strikke (Q088p Lanaken),
kousə strekkə (Q088p Lanaken),
kousə strĕkkə (Q088p Lanaken),
kōͅsə strikkə (Q088p Lanaken)
|
Kousen breien. [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18787 |
breinaald |
strikijzer:
strekizərs (Q088p Lanaken),
strekīzərs (Q088p Lanaken),
strikiezers (Q088p Lanaken),
strikīzərs (Q088p Lanaken)
|
Hoe heten de stalen pennen waarmee gebreid wordt? [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|