e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanaken

Overzicht

Gevonden: 2852
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
breken, pletten breken: brę̄.kǝ (Lanaken), pletteren: plɛtǝrǝ (Lanaken) Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251] II-3
brem bezemenkruid: bessemekroed (Lanaken), brem: brem (Lanaken), bremen (Lanaken) brem: lage heester met gele zijstandige bloemen, die in de heide of ok langs spoorbanen groeit; fr. genêt; lat. genista [ZND 32 (1939)] III-4-3
bretel bretel (<fr.): bretellen (Lanaken), help: hōͅləp (Lanaken), hölp (Lanaken), hølpə (Lanaken), hø̄lpə (Lanaken), hɛlpən (Lanaken) de bretels [N 59 (1973)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
breuk breuk: br"k (Lanaken, ... ), breuk (Lanaken), brøk (Lanaken) hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)] III-1-2
breuklijn reversbreuk: rǝvē̜rbrø̄k (Lanaken) De lijn waarlangs een omvallende kraag dubbel valt. [N 59, 123c] II-7
brief brief: bre:f (Lanaken) brief [RND] III-3-1
briesen pruisen: proi̯zǝ (Lanaken) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9
bril bril: brēl (Lanaken) Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c] I-13
broeden, op eieren zitten broeden: brøǝ (Lanaken), brø̄u̯ǝ (Lanaken) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren brok: brok (Lanaken), klokhen: klokhęn (Lanaken) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12