26362 |
aflaten, afdraaien |
afduwen:
áf˱dø̜jǝ (Q088p Lanaken),
toedoen:
tǫwdū.n (Q088p Lanaken)
|
De sluis laten zakken met behulp van een hefboom of winde. Wanneer wordt gewerkt met een hefboom, kan de molenaar de sluis in één ruk laten dichtvallen. Woordtypen als instoten, ingooien, toehouwen, toegooien en toesmijten wijzen daar dan ook op. Wanneer een winde wordt gebruikt, moet de molenaar de sluis afdraaien. Zie ook het lemma ɛoptrekken, opdraaienɛ.' [Vds 43; Jan 44; Coe 30; Grof 60]
II-3
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
znd 32, 20;
aafléggə (Q088p Lanaken),
lijken:
znd 32, 20;
lieke (Q088p Lanaken)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
aafloere (Q088p Lanaken),
aaflōēren (Q088p Lanaken),
āflūrə (Q088p Lanaken),
afspioneren:
āfspionnērə (Q088p Lanaken),
bespioneren:
bespionneeren (Q088p Lanaken)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
29039 |
afpersen |
afpersen:
āfpē̜rsǝ (Q088p Lanaken)
|
Het kledingstuk voor de laatste keer zoveel als nodig is persen. [N 59, 82]
II-7
|
33733 |
afrastering van wei |
balie:
baj (Q088p Lanaken)
|
Kunstmatige omheining, doorgaans een afrastering van met draad verbonden palen. [N 14, 62; S 11; Gwn 16, 11; A 25, 8; N 11, 8 add.; monogr.]
I-8
|
34245 |
afromen |
aflaten:
ā.flǭtǝ (Q088p Lanaken),
ontromen:
ontrøu̯mǝ (Q088p Lanaken)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
29030 |
aftekenen met krijt |
aftekenen:
āftęjkǝnǝ (Q088p Lanaken)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
uitdraaien:
ū.drɛ̄i̯ǝ (Q088p Lanaken)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
34002 |
aftuigen |
uitdoen:
ū.t˱dū.n (Q088p Lanaken)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
rijzen:
reize (Q088p Lanaken),
vallen:
vallen (Q088p Lanaken)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|