20820 |
ham, hesp |
schink:
še.ŋk (Q088p Lanaken),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
cheeuk (Q088p Lanaken),
šenk (Q088p Lanaken),
šeŋk (Q088p Lanaken)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
25981 |
hamermolen |
hamelmolen:
hǭ.mǝl[molen] (Q088p Lanaken),
hamermolen:
hǭ.mǝr[molen] (Q088p Lanaken)
|
In het algemeen elektrisch aangedreven molen om graan e.d. fijn te slaan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 249; Coe 227; Grof 300; N O, 32j; N D, add.]
II-3
|
17659 |
hand |
hand:
hānt (Q088p Lanaken)
|
ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
28916 |
handkussen |
handkussentje:
hāntkøskǝ (Q088p Lanaken)
|
Het handkussen is vlak en iets groter dan de oppervlakte van een hand. Het heeft aan de onderzijde een band waardoorheen de linkerhand gestoken wordt, zodat het kussen op de palm van de hand rust. Men gebruikt het handkussen voor het persen en afglanzen van mouwkoppen, schoudernaden en andere moeilijk bereikbare plaatsen (Gerritse, pag. 36). De informant van L 330 vermeldt dat men vroeger een mouwekussentje gebruikte en nu een klein handkussen hanteert. De informant van K 361 vermeldt dat bij het persen van de kraag deze wordt ø̄rondgezetø̄ op de persplank of op het handkussen. [N 59, 26a; N 59, 26b; N 59, 19e]
II-7
|
28893 |
handnaaimachine |
handmachinetje:
hāntmǝšinǝkǝ (Q088p Lanaken)
|
Naaimachine die men met één hand in beweging brengt. De informant van L 416 merkt op, dat men de machine aandraait door middel van een rad met een knop. De informant van Q 111* spreekt van een machine met zwengel. De informant van Q 88 vermeldt dat men de handnaaimachine niet meer gebruikt. [N 59, 17c]
II-7
|
31441 |
handschaar voor boogvormige sneden |
bandijzerscheer:
bant˱īzǝršīr (Q088p Lanaken
[(B)]
),
linkse zeegscheer:
lēŋksǝ zēxšīr (Q088p Lanaken
[(E)]
),
snapscheer:
snapšīr (Q088p Lanaken
[(H)]
)
|
In het algemeen een handschaar waarmee men boogvormige sneden kan maken. De bekken en de benen van dit type schaar kunnen diverse vormen hebben. Zie ook afb. 138. Voor zover door de informant opgegeven, wordt achter de betreffende plaatscode met behulp van een letter verwezen naar de verschillende scharen uit afb.138. [N 33, 265; N 64, 3a; N 66, 4a]
II-11
|
18256 |
handschoen |
haas:
haais (Q088p Lanaken),
haaisen (Q088p Lanaken),
ə pōr hāsə (Q088p Lanaken),
ə pōͅr hāisə (Q088p Lanaken),
ə pōͅr hāsə (Q088p Lanaken),
ən hāis (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
ən hās (Q088p Lanaken)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
19901 |
handvat |
handvat:
ha.nt˲vat (Q088p Lanaken)
|
Achterste deel van elke der twee kruiwagenberries, waar uitsparingen in het hout een betere greep op de berries mogelijk maken. [JG 1a; JG 1b; monogr.]
I-13
|
32662 |
handvat aan de ploegstaart |
handvat:
ha.nt˲vat (Q088p Lanaken)
|
De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
handvol:
hā.mfǝl (Q088p Lanaken)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|