22774 |
hinkelen |
hinken:
heenke (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22778 |
hinkelperk: vorm |
cirkel:
cirkel (Q088p Lanaken),
kruis:
kruisvorm (Q088p Lanaken),
rechthoek:
rechthoek (Q088p Lanaken)
|
Welke vorm heeft het spel dat op de grond wordt getekend? Teken dit op een afzonderlijk blaadje en schrijf de namen van de onderdelen in de vakken. [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hēnkə (Q088p Lanaken),
hēŋkə (Q088p Lanaken),
heͅnken op ein bein (Q088p Lanaken),
hompelen:
hōmpələ (Q088p Lanaken)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hinniken:
henǝkǝ (Q088p Lanaken),
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (Q088p Lanaken)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
ho:t (Q088p Lanaken),
hoot (Q088p Lanaken),
hut (Q088p Lanaken)
|
hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
høǝ (Q088p Lanaken),
hø̄jǝ (Q088p Lanaken),
hø̄jǝn (Q088p Lanaken)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
hōf (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
hoorn:
hōǝ.rǝ (Q088p Lanaken)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
34099 |
hoef van de koe |
klauw:
klau̯ (Q088p Lanaken)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
hōf˱i.zǝr (Q088p Lanaken)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
31609 |
hoefmes |
mes:
mɛs (Q088p Lanaken)
|
Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181]
II-11
|