17565 |
huid |
vel:
veͅl (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
vèl (Q088p Lanaken),
vęl (Q088p Lanaken),
(mv)
vęldǝr (Q088p Lanaken),
vɛlǝn (Q088p Lanaken)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)]
I-11, III-1-1
|
34618 |
huif van de huifkar |
bâche:
baš (Q088p Lanaken),
huif:
hǫu̯f (Q088p Lanaken)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hǫu̯fkār (Q088p Lanaken)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hūs (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
huis [ZND 01 (1922)], [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
33642 |
huisakker |
geleg:
gǝlē̜.x (Q088p Lanaken)
|
Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.]
I-8
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hūshau̯ə (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
krakkol (Q088p Lanaken)
|
slak, huisjesslak [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
muisch (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
məš (Q088p Lanaken)
|
mus [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1930)]
III-4-1
|
33609 |
huisweide |
bleek:
blēͅi̯.k (Q088p Lanaken),
huiswei:
hūs[wei} (Q088p Lanaken)
|
I-7
|
24173 |
huiszwaluw |
zwalfje:
zwelfke (Q088p Lanaken)
|
huiszwaluw
III-4-1
|