29111 |
keren |
omdraaien:
umdręjǝ (P171p Landen)
|
Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
II-7
|
22803 |
kermis |
kermis:
kaerëmes (P171p Landen)
|
Kermis. [Willems (1885)]
III-3-2
|
21461 |
kibbelen |
disputeren (<fr.):
sə zen wiral antispətērə (P171p Landen),
kijven:
a ⁄t kijve (P171p Landen),
zɛ(i)n ze wieremaol ont keivə (P171p Landen),
twisten:
aan ⁄t twiste (P171p Landen)
|
Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
29843 |
kippen |
hennen:
enǝ (P171p Landen),
henǝ (P171p Landen),
henǝn (P171p Landen),
inǝ (P171p Landen)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34486 |
kippenveer |
pluim:
plām (P171p Landen),
pluimpje:
plø̄mkǝ (P171p Landen)
|
[L 5, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
klimākǝr (P171p Landen)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|
29606 |
klei, leem |
leem:
līi̯m (P171p Landen)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
ix høm gi kleͅjgelt (P171p Landen)
|
ik heb geen kleingeld [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbele (P171p Landen, ...
P171p Landen),
flahoeten:
flaūete (P171p Landen),
lameren:
Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.
lameere (P171p Landen),
lamēre (P171p Landen),
ratelen:
Van Dale: ratelen, 7. snel en druk praten, druk babbelen, snateren.
raotelen (P171p Landen, ...
P171p Landen)
|
praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
leugen:
leuges (P171p Landen),
onnozele praat vertellen:
e vertelt ounnuuzele praut (P171p Landen)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|