e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Landen

Overzicht

Gevonden: 384
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuiper kuipenmaker: kāpǝnmākǝr (Landen), kuiper: kuiper (Landen), tonnenmaker: tonnenmaker (Landen) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kunstenaar kunstenaar: -e kunstenêr (Landen) Kunstenaar. [Willems (1885)] III-3-2
laagte in het landschap delling: dɛleŋ (Landen) Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20] I-8
lam lam: lam (Landen), lammetje: lɛmǝkǝ (Landen), lemmen: lɛmǝ (Landen), schaapje: sxø̄pkǝ (Landen), sxø̜pkǝ (Landen), sxɛpkǝ (Landen) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lammeren lammeren: lamǝrǝ (Landen) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
land land: lant (Landen) land [ZND 01 (1922)] III-3-1
leest leest: lę̄st (Landen) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lūëf (Landen) Leeuw. [Willems (1885)] III-3-2
lied, liedje liedje: lieke (Landen) Lied. [Willems (1885)] III-3-2
liegen liegen: liegen (Landen), liēge (Landen) liegen [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-3-1