32246 |
kuiper |
kuipenmaker:
kāpǝnmākǝr (P171p Landen),
kuiper:
kuiper (P171p Landen),
tonnenmaker:
tonnenmaker (P171p Landen)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
22997 |
kunstenaar |
kunstenaar:
-e kunstenêr (P171p Landen)
|
Kunstenaar. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33699 |
laagte in het landschap |
delling:
dɛleŋ (P171p Landen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18147 |
lam |
lam:
lam (P171p Landen),
lammetje:
lɛmǝkǝ (P171p Landen),
lemmen:
lɛmǝ (P171p Landen),
schaapje:
sxø̄pkǝ (P171p Landen),
sxø̜pkǝ (P171p Landen),
sxɛpkǝ (P171p Landen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammeren:
lamǝrǝ (P171p Landen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21578 |
land |
land:
lant (P171p Landen)
|
land [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
30861 |
leest |
leest:
lę̄st (P171p Landen)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lūëf (P171p Landen)
|
Leeuw. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
lieke (P171p Landen)
|
Lied. [Willems (1885)]
III-3-2
|
19085 |
liegen |
liegen:
liegen (P171p Landen),
liēge (P171p Landen)
|
liegen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|