34483 |
sporen van de haan |
sporen:
spōrǝ (P171p Landen)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
21352 |
spreken, praten |
praten:
praute (P171p Landen),
spreken:
stil spreke (P171p Landen)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21545 |
sprookje |
vertelsel:
en vertelsel (P171p Landen),
vertelseltje:
ə vərtelsəlkə (P171p Landen),
vertreksel:
vgl. WBD III, 3.1 (pag. 252): vertreksel, Landen (P 171).
vertreksel (P171p Landen)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
28206 |
steengruis |
kiezel:
kizǝl (P171p Landen),
kriezel:
krizǝl (P171p Landen)
|
Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.]
I-8
|
21513 |
sterke / ruwe kerel |
roezeboes:
zie WNT sub roezemoes (I): ook roezeboes, ruizebuis, 1. een onstuimig, ruw, woest en wild persoon, een robbedoes.
dazənənrāuzəbāus (P171p Landen)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
21213 |
straatgoot |
goot:
gaut (P171p Landen),
goot/gout? (P171p Landen),
rigole (fr.):
de rigol (P171p Landen)
|
De straatgoot langs de weg [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18776 |
streng |
streen:
strēn (P171p Landen),
streng:
strɛŋ (P171p Landen)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
streen:
en streen goure (P171p Landen),
streng:
en streng gaien (P171p Landen),
streng (P171p Landen)
|
Een streng garen. [ZND 07 (1924)] || Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
aarsgat:
jatsxat (P171p Landen),
boomgat:
bumgat (P171p Landen),
tjonk:
tjoŋk (P171p Landen)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
25574 |
strooien |
strooien:
strui̯ǝ (P171p Landen),
strouwen:
strōn (P171p Landen)
|
Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s]
I-11
|