e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lei lei: ein lei (Lanklaar) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden dekken: dē̜kǝ (Lanklaar), dɛkǝ (Lanklaar), leiden: lɛi̯ǝ (Lanklaar) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leischoenen sloffen: sloffen (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]) Geleidingsschoenen van de schachtkooi die met enige speling om de geleidingsbomen van de schacht sluiten. [N 95, 97; monogr.] II-5
lemmer lemmer: lɛmər (Lanklaar, ... ) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: le:njə (Lanklaar), lènje (Lanklaar) lendenen [ZND 01 (1922)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lendenen en kuil lenden: lęnjǝ (Lanklaar), miltkuil(en): me.lkou̯l (Lanklaar) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lī[ə}nən (Lanklaar) leenen [ZND m] III-3-1
lenig gezwank: gəzwaŋk (Lanklaar) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lentë (Lanklaar), vroegjaar: vréugjoar (Lanklaar) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepbig lepkeu: lępkø̄ (Lanklaar) Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.] I-12