e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
litteken lijnteken: lienteikën (Lanklaar), litteken: lidtejkən (Lanklaar), litteike (Lanklaar) een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01 (1922)], [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
locomotiefloods locozaal: lokozāl (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zwartberg, Eisden]) Ondergrondse ruimte, meestal in de buurt van de schacht, waar de niet in gebruik zijnde locomotieven worden ondergebracht. [N 95, 701; monogr.] II-5
locomotiefmachinist machinist: machinist (Lanklaar  [(Eisden)]   [Emma]) Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.] II-5
loeien van de koe in het algemeen beuken: bøkǝ (Lanklaar), bø̄.kǝn (Lanklaar), bø̄kǝ (Lanklaar) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
loeien van de koe van pijn beuken: bø̄kǝ (Lanklaar) [N 3A, 5e] I-11
loenje bekriem: bɛkrēm (Lanklaar) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
loeren speculeren: spèkəlērə (Lanklaar) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lomp paard karhengst: kareŋs (Lanklaar), os: ǫs (Lanklaar) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: lŏĕng (Lanklaar) long [ZND 01 (1922)] III-1-1
loodgieter loodgieter: lōt˲gētǝr (Lanklaar) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11