e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
regen (alg.) regen: reeënger (Lanklaar), rēͅngəl (Lanklaar), rège (m.)  ré̝gə (Lanklaar) regen [ZND 01 (1922)] || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4
regenboog regenboog: rēͅgənbog (Lanklaar), de regenboag (m.)  re̝gəboͅəx (Lanklaar) regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4
regenbuitje bijs: bīs (Lanklaar), vlaagje: vleugske  vlø͂ͅxskə (Lanklaar) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenen (alg.) regenen: rēͅngələn (Lanklaar), re͂ͅŋərə (Lanklaar), regene  re̝gənə (Lanklaar) regenen [ZND A1 (1940sq)] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4
regenjas permable (<fr.): nə peͅrmejábəl (Lanklaar), peͅrmejábəl (Lanklaar), regenmantel: rēͅgənma.ŋtəl (Lanklaar), vreli rēͅgənma.ŋtəl (Lanklaar) damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)] III-1-3
regenpijp kandel: kānǝl (Lanklaar) De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.] II-9
regenpijpen fietsenpijpen: [sic; i.e. add.?]  fetsəpipə (Lanklaar), pijpbroek: pīpbrōk (Lanklaar), regenpijpen: rieŋəpipə (Lanklaar) regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)] III-1-3
regenworm piereling: pīrəliŋk (Lanklaar, ... ), pierling: pierlink (Lanklaar), worm: woͅrəm (Lanklaar) pier, aardworm [ZND 14 (1926)], [ZND B2 (1940sq)] || worm, alg. [ZND m] III-4-2
reiken naar reiken naar: reͅikə (Lanklaar) reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)] III-1-2
reis reis: mèurgë kümt ër trök van dë rijs (Lanklaar) Morgen komt hij weer van de reis (terug). [ZND 08 (1925)] III-3-1