e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoudermanteltje pelerine (<fr.): pelərin (Lanklaar), peͅlərin (Lanklaar) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
schouders schouder(s): šǫu̯.ǝrs (Lanklaar) De schouder loopt van de schoft naar beneden in een punt uit. Zie afbeelding 2.18. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1 en 32.2] I-9
schoven binden binden: bęnjǝ (Lanklaar) Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schoven opschudden opschudden: ǫpšø̜dǝ (Lanklaar) Tijdens het dorsen met de vlegel moeten de schoven van tijd tot tijd opgeschud en omgekeerd worden om de aren die onderaan liggen naar boven te halen. In dit lemma staan de werkwoorden voor deze handeling bijeen. Aan de zegslieden is ook gevraagd op te geven waarmee men dit doet. Vaak gebeurde dit op meer dan één wijze. De vraag leverde de volgende opgaven op: a. met de schudgaffel (zie het lemma ''houten gaffel, schudgaffel'' ( 4.2.1) in aflevering I.3) in L 214, 265, 269, 270, 286, 288a, 289, 295, 312, 314, 318, 318b, 322, 322a, 324, 326, 330, 332, 355a, 366, 369, 382, 387, 420, 422, 423, 425, 427, 429a, 432, P 176, Q 9, 14, 20, 98, 112a, 113, 118, 178, 211; b. met de riek in L 269, 314, 329; c. met de steel van de houten hooihark (zie het lemma ''steel van de hooihark'' (4.2.6) in aflevering I.3) in K 318, P 44; d. met de steel van de dorsvlegel (zie het lemma ''vlegelstok'' (6.1.9) in deze aflevering) in K 278, 316, 359, L 265, 268, 282, 286, 290, 291, 314, 317, 355a, 360, 366, 370, 371, 372, 413, 414, 416, 420, 422, 423, 0426, 432, P 44, 48, 176a, Q 2, 2b, 4, 14, 18, 18a, 33, 72, 77, 88, 95, 96d, 97, 101, 0112, 112a, 112b, 117a, 121c, 156, 178, 193, 204a; e. met de steel van de dorsvlegel en met de voet in K 318, 357, 358, L 318b, 321, 321a, 369, 371a, 374, 429a, P 107a, 175, 213, 222, Q 9, 32a, 71, 78, 98, 99*, 100, 111, 111 *, 162, 198b, 203; f. met de ''handen'' in K 314, L 159a, 163, 163a, 163b, 164, 165, 215, 244c, 266, 268, 270, 271, 282, 288, 289, 289a, 289b, 290, 291, 294, 295, 312, 318b, 320, 320a, 324, 325, 331, 377, 382, 383, 432, P 48, 107a; g. met een ''stok'' in L 423; h. met de "schudladder" in Q 9.' [N 14, 24a en 24b; monogr.; add. uit N 14, 22; N 18, 30; A 28, 6; Av 1, III.5e] I-4
schoven opzetten in een hok hopen (ww.): ǫu̯.pǝ (Lanklaar) In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schraapgoot raclette: raklɛtǝ (Lanklaar  [(Eisden)]   [Beringen, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), schraperband: schraperband (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), schraperriem: schraperriem (Lanklaar  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]) Inrichting voor het hellend transport van kolen en stenen bestaande uit een onder- en een bovengoot, waardoor een ketting zonder eind door middel van een motor wordt voortbewogen. Aan de ketting zijn schrapers bevestigd, die de in de bovengoot geschepte materialen transporteren. [N 95, 653; N 95, 604; monogr.; Vwo 328; Vwo 646; Vwo 658; Vwo 660; Vwo 692] II-5
schraapinstallatie schraper: schraper (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]) Toestel, bestaande uit een aantal bakken zonder bodem die met behulp van een lier langs het koolfront heen en weer worden getrokken. De bakken zijn, aan de lange zijde die naar het koolfront is gericht, voorzien van messen waarmee de kool wordt losgeschraapt. Een korte zijde van de bak, namelijk die, welke naar de bovenkant van de pijler is gericht, is voorzien van een scharnierende klep. Deze klep opent zich bij de opwaartse gang, neemt de op de vloer liggende kolen op en brengt deze afwaarts mee om ze daar te deponeren, waar de opwaartse gang opnieuw begint. De volgende bak brengt deze kolen weer een eind afwaarts totdat tenslotte de laatste bak aan de voet van de pijler zijn inhoud op het vervoermiddel in de afvoergalerij schuift. [N 95, 603] II-5
schram schram: schram (Lanklaar) Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)] III-1-2
schrammen schrammen: geschrampt (Lanklaar) Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)] III-1-2
schrede stap: stap (Lanklaar) een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)] III-1-2