e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slachten slachten: slaxtǝ (Lanklaar) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slachthout kromhout: kromphǫwt (Lanklaar) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slachtklaar vaardig: vē̜rdǝx (Lanklaar), vē̜ǝrdǝx (Lanklaar) Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78] II-1
slachtrijp vaardig: vē̜rdex (Lanklaar), vē̜ǝrdex (Lanklaar) Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78] I-11
slag slag: slaag (Lanklaar), wats: watsj (Lanklaar), Gewoon  wats (Lanklaar) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || muilpeer [ZND 01 (1922)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)] III-1-2
slaghout slaghout: slāx˱ǫu̯t (Lanklaar) Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f] I-13
slagschei slagschei: slāxšē̜i̯ (Lanklaar) De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d] I-13
slak slak: slek (Lanklaar), sleͅk (Lanklaar) slak, alg. [ZND 06 (1924)], [ZND A1 (1940sq)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuis: slekkënoes (Lanklaar), slakkenpot: slekkepot (Lanklaar), slakkenpotje: slekkenpötsje (Lanklaar) slakkenhuis [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)] III-4-2
slank mager: is mager (Lanklaar) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)] III-1-1