18142 |
kippenborst |
hennenborst:
henəboͅrs (L422p Lanklaar)
|
borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33404 |
kippenhok |
hennenkot:
enǝkot (L422p Lanklaar),
enǝkǫt (L422p Lanklaar),
hennenstal:
enǝ[stal] (L422p Lanklaar)
|
Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
33406 |
kippenladder, kippenleertje |
hennenleider:
hinǝlē̜ ̞i̯ǝr (L422p Lanklaar)
|
Het laddertje of een plank met dwarslatjes waarlangs de kippen het boven een stal gelegen kippenverblijf of de slaapzolder kunnen bereiken. Het voorwerp timmert men meestal met eigen middelen primitief in elkaar. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63d; A 48, 17b; L 40, 62a en 62b; monogr.]
I-6
|
33407 |
kippenrek, hoenderrek |
hennenlat:
hinǝlat (L422p Lanklaar),
hennenrek:
enǝręk (L422p Lanklaar),
polder:
pǫldǝr (L422p Lanklaar)
|
Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h]
I-6
|
33411 |
kippenren |
hennenren:
henǝrɛn (L422p Lanklaar)
|
De met gaas omheinde buitenruimte, die aan het kippenhok grenst of er anderszins mee in verbinding staat en waarin de kippen overdag rondlopen. Het woord bout in Hoeselt (Q 77) is te beschouwen als een ontlening uit het Waalse bèr√¥dî, daar ontstaan uit * bèh√¥rdi, dat weer ontleend en afgeleid is uit Nl. behorden, "met een horde omheinen"; vgl. Haust, D L, s.v. bèr√¥dî. [N 19, 34; A 10, 9h; A 48, 16b; monogr.]
I-6
|
33410 |
kippenuitgang |
gat:
gāt (L422p Lanklaar)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
34486 |
kippenveer |
pluim:
pluǝm (L422p Lanklaar),
pluimpje:
plyǝmkǝ (L422p Lanklaar),
veer:
vēr (L422p Lanklaar),
veertje:
vērkǝ (L422p Lanklaar)
|
[L 5, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
18000 |
kippenvel |
hennenvel:
henəveͅl (L422p Lanklaar)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28278 |
kipper |
kiep:
kip (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Apparaat dat mijnwagens omkeert om ze te ledigen. Het onderstel van de wagens wordt daarbij vastgezet in de ijzeren grijparmen van het toestel. Volgens een invuller uit Q 121 stond de "kiepstoel" altijd boven een bunker. [N 95, 692; N 95, 694; monogr.; Vwo 97; Vwo 262; Vwo 418; Vwo 421; Vwo 422; Vwo 866]
II-5
|
22324 |
kiskassen |
lopertje gooien:
luipərkə goejə (L422p Lanklaar),
waterlopertje gooien:
wātər luipərkə gūjə (L422p Lanklaar)
|
Hoe heet met een plat steentje over het water werpen zodat het weer omhoog springt? [ZND B1 (1940sq)] || Kiskassen (een plat steentje over t water doen huppelen). [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|