e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liegen liegen: leegë (Lanklaar) liegen [ZND 01 (1922)] III-3-1
lier lier-moussaillon: līr-musiō (Lanklaar  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Waterschei, Eisden]), treuil: treuil (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]) Algemene benaming voor een hijswerktuig met horizontaal geplaatste as waarmee bijvoorbeeld mijnwagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden. Een lier kan met de hand of mechanisch, bijvoorbeeld elektrisch of met perslucht, worden aangedreven. Volgens Defoin (pag. 174) maakt men in Nederland naar aanleiding van de aandrijving een onderscheid tussen een windas en een lier: de windas wordt met de hand gedraaid en de lier met een motor. Omdat vraag N 95A, 13 vrij algemeen was gesteld ("Hoe noemt u een lier waarmee wagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden") en omdat de lier in de mijn voor veel doeleinden wordt gebruikt, zijn de antwoorden "Hollandse lier" (Q 21), "rooflier" (Q 21), "stijlentrekker" (L 374) en "koepe-lier" (Q 21) verplaatst naar respectievelijk de lemmata Rooflier, Stijlentrekker en Koepe-lier. De opgave "kolom" uit Q 21 is volgens de invuller een zuilenlier en de term "mopje" werd volgens de zegsman uit Q 121a gebruikt voor een kleine lier in doortochten. De term "lier" is volgens de respondent uit Q 121c een Nederlandse benaming die op de Domaniale mijn pas in zwang kwam toen er een Nederlands sprekend kader op de mijn tewerkgesteld werd. [N 95A, 13; monogr.; N 95, add.; Vwo 477; Vwo 797] II-5
lies lies: lees (Lanklaar), lēs (Lanklaar), vlim: vlēm (Lanklaar) Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] || lies (v.h. been, Fr. aine) [ZND 01 (1922)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)] I-12, III-1-1
lieveheersbeestje lieveherepaardje: ook in ZND 16, 006  lievenieërepierdje (Lanklaar), onzelieveherepaardje: oͅzəlivəŋīrəpēͅrt’ə (Lanklaar) lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)], [ZND B2 (1940sq)] III-4-2
liggen liggen: liggë (Lanklaar) liggen [ZND 01 (1922)] III-1-2
liggend dakvenster zoldervenster: zø̜ldǝrvenstǝr (Lanklaar) Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.] I-6
lijden lijden: lijə (Lanklaar) lijden [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
lijfbieden, prolapsus vaginae (de) koning laten kijken: (de koe) lȳǝt tǝ kø̄neŋ kikǝ (Lanklaar), de koning laten zien: (de koe) løt dǝ køneŋ zēn (Lanklaar) Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a] I-11
lijkbidder lijkbidder: lijkbidder (Lanklaar), znd 1 a-m; znd 30, 25;  liekbeejer (Lanklaar, ... ) lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)] III-2-2
lijn waar het spel begint schraam: šrōm (Lanklaar) De lijn van waar het knikkerspel begint. [ZND B1 (1940sq)] III-3-2