19085 |
liegen |
liegen:
leegë (L422p Lanklaar)
|
liegen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
27466 |
lier |
lier-moussaillon:
līr-musiō (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Waterschei, Eisden]),
treuil:
treuil (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Algemene benaming voor een hijswerktuig met horizontaal geplaatste as waarmee bijvoorbeeld mijnwagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden. Een lier kan met de hand of mechanisch, bijvoorbeeld elektrisch of met perslucht, worden aangedreven. Volgens Defoin (pag. 174) maakt men in Nederland naar aanleiding van de aandrijving een onderscheid tussen een windas en een lier: de windas wordt met de hand gedraaid en de lier met een motor. Omdat vraag N 95A, 13 vrij algemeen was gesteld ("Hoe noemt u een lier waarmee wagens of zware voorwerpen verplaatst kunnen worden") en omdat de lier in de mijn voor veel doeleinden wordt gebruikt, zijn de antwoorden "Hollandse lier" (Q 21), "rooflier" (Q 21), "stijlentrekker" (L 374) en "koepe-lier" (Q 21) verplaatst naar respectievelijk de lemmata Rooflier, Stijlentrekker en Koepe-lier. De opgave "kolom" uit Q 21 is volgens de invuller een zuilenlier en de term "mopje" werd volgens de zegsman uit Q 121a gebruikt voor een kleine lier in doortochten. De term "lier" is volgens de respondent uit Q 121c een Nederlandse benaming die op de Domaniale mijn pas in zwang kwam toen er een Nederlands sprekend kader op de mijn tewerkgesteld werd. [N 95A, 13; monogr.; N 95, add.; Vwo 477; Vwo 797]
II-5
|
17647 |
lies |
lies:
lees (L422p Lanklaar),
lēs (L422p Lanklaar),
vlim:
vlēm (L422p Lanklaar)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c] || lies (v.h. been, Fr. aine) [ZND 01 (1922)] || lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveherepaardje:
ook in ZND 16, 006
lievenieërepierdje (L422p Lanklaar),
onzelieveherepaardje:
oͅzəlivəŋīrəpēͅrt’ə (L422p Lanklaar)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
liggë (L422p Lanklaar)
|
liggen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
zoldervenster:
zø̜ldǝrvenstǝr (L422p Lanklaar)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
18831 |
lijden |
lijden:
lijə (L422p Lanklaar)
|
lijden [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koning laten kijken:
(de koe) lȳǝt tǝ kø̄neŋ kikǝ (L422p Lanklaar),
de koning laten zien:
(de koe) løt dǝ køneŋ zēn (L422p Lanklaar)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
lijkbidder (L422p Lanklaar),
znd 1 a-m; znd 30, 25;
liekbeejer (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
schraam:
šrōm (L422p Lanklaar)
|
De lijn van waar het knikkerspel begint. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|