18157 |
betten van een wonde |
baden:
əŋ won` beͅə (L422p Lanklaar)
|
een wonde betten [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
18378 |
beugeltas |
beugeltas:
bøyəltes (L422p Lanklaar)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beuk (L422p Lanklaar)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beuk:
béuk (L422p Lanklaar)
|
beukenootje [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
murg:
meurg (L422p Lanklaar)
|
beurs [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
(zich) schudden:
šø̜dǝ (L422p Lanklaar),
razelen:
rāzǝlǝ (L422p Lanklaar)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trē.i̯ǝ (L422p Lanklaar),
trē.i̯ǝn (L422p Lanklaar)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerhoek:
vōrhōk (L422p Lanklaar)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
25231 |
bewolking |
wolken:
de wouke
woͅukə (L422p Lanklaar)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18839 |
bezadigd |
rustig:
ook materiaal znd 21, 18
rastig (L422p Lanklaar)
|
bezadigd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|