id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
27686 | monteur | ajusteur: ajystø̄r (Lanklaar [(Eisden)] [Zwartberg, Eisden]) | Vakman op de mijn die machines, leidingen en apparaten ineenzet en ook repareert. [N 95, 147] II-5 |
19356 | mopperen | grommelen: Korte oe. groemëlë (Lanklaar) | brommen [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
23224 | morgengebed | morgengebed: mörrëgëgëbed (Lanklaar) | Morgengebed. [ZND 01 (1922)] III-3-3 |
17891 | morsen | knoeien: knoeien (Lanklaar) | Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)] III-1-2 |
20839 | mosterd | mosterd: mŏstërd (Lanklaar) | mosterd [ZND 01 (1922)] III-2-3 |
24355 | mot | mot: ook in ZND 31, 038 mot (Lanklaar) | mot [ZND 01 (1922)] III-4-2 |
28347 | motorraam | slof: slof (Lanklaar [(Eisden)] [Eisden]) | IJzeren raam waarop de motor van een schudgoot met bouten bevestigd kan worden. [N 95, 616] II-5 |
25130 | motregen, fijne regen | motregen: motreieger (Lanklaar), moͅtrēͅngəl (Lanklaar), motrège moͅtré̝gə (Lanklaar) | motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregen [ZND 38 (1942)] III-4-4 |
25100 | motregenen, licht regenen | riemelen: het riemelt (Lanklaar), siebelen: sībəlt (Lanklaar), zemelen: zēmələn (Lanklaar), zeveren: zivere (Lanklaar), zivere zeͅivərə (Lanklaar) | beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4 |
25664 | mout | mout: mawt (Lanklaar) | Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2 |