e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nerf van de weide ris: ręš (Lanklaar) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nestverlater vlugjong: vluk joeng (Lanklaar) jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] III-4-1
neus neus: naas (Lanklaar), naaz (Lanklaar), nās (Lanklaar) een neus [ZND B1 (1940sq)] || Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)] || Zijn neus snuiten. [ZND 07 (1924)] III-1-1
neus (spotnamen) gevel: gievel (Lanklaar), gī:vəl (Lanklaar), snuit: snū:T (Lanklaar) neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen top: töp (Lanklaar) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neusgaten: nā:sxātə (Lanklaar) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusklem ring: reŋk (Lanklaar), scheer: šīǝr (Lanklaar) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusriem naasriem: nāsrēm (Lanklaar) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10
neusring ringnagel: reŋknāgǝl (Lanklaar), tromp: trō.mp (Lanklaar) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12
neusvleugel neusvleugel: nāsfløgəl (Lanklaar) neusvleugel [N 10b (1961)] III-1-1