21579 |
onderhandelen |
in beraad zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
en bəraot zēn (L422p Lanklaar)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
`ømə (L422p Lanklaar),
hummë - hummës (L422p Lanklaar),
hømə (L422p Lanklaar)
|
hemd (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)] || hemd, hemden (mv.) [ZND B1 (1940sq)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderrok:
oͅndərroͅk (L422p Lanklaar)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28270 |
onderkabel |
platte kabel:
platte kabel (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
De kabel die aan de onderzijde van de liftkooien is bevestigd en tot doel heeft evenwicht te scheppen tussen de bovenkabels van beide kooien. De onderkabel is meestal plat van vorm. [N 95, 95; monogr.]
II-5
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulm:
høͅi̯tpøləm (L422p Lanklaar),
ø͂ͅi̯tpøͅlm (L422p Lanklaar),
peluw:
pøͅleŋ (L422p Lanklaar),
pulf:
pøͅləf (L422p Lanklaar)
|
een hoofdpeluw (langwerpig kussen) [ZND B1 (1940sq)] || Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
oŋərløp (L422p Lanklaar)
|
onderlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18315 |
onderrok |
onderschort:
oͅndəršort (L422p Lanklaar)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33438 |
onderste balken van de schelf |
balken:
balǝkǝ (L422p Lanklaar)
|
De onderste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balken of boomstammetjes die op de gebintbalken rusten en naast elkaar gelegd de onderste laag van de schelf vormen. Zij zijn meestal rond. Zie ook het lemma "balken van de zolder boven de dorsvloer" (3.2.5). Zjidden is oorspronkelijk aan het Franse ''gîtes'' , dat in het volgend lemma in de term ''contre-gîtes'' voorkomt, ontleend, met herinterpretatie van de ''t'' tot een ''d'' vanuit het enkelvoud. Zie ook afbeelding 16.a bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1).' [N 4, 68; N 4A, 13a; monogr.]
I-6
|
33065 |
onderste band van de schoof |
onderste band:
øŋǝrstǝ [band] (L422p Lanklaar)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22a]
I-4
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte) handhaaf:
ā.ntø̜f (L422p Lanklaar),
(onderste, linkse, tweede, kort) handvat:
hant˲vat (L422p Lanklaar),
arm:
ęrǝm (L422p Lanklaar)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|