id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17706 | ontlasting hebben | schijten: shiete (Lanklaar) | ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)] III-1-1 |
27591 | ontslag krijgen | zijn dagen krijgen: zijn dagen krijgen (Lanklaar [(Eisden)] [Winterslag, Waterschei]) | De dienst opgezegd krijgen. In "zijn boek krijgen" wordt met boek het werkboekje bedoeld dat men terugkrijgt als men ergens niet meer werkt (Vanwonterghem pag. 69). Püs in de "de püs krijgen" is een strozak in het bed of een armoedig bed (RhWB VI pag. 1227 s.v. "Püs"). Het woord wordt in deze uitdrukking overdrachtelijk gebruikt. [N 95, 999; N 95, 998; monogr.] II-5 |
27271 | ontslag nemen | zijn dagen opzeggen: zijn dagen opzeggen (Lanklaar [(Eisden)] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) | Als arbeider zelf ontslag nemen uit de dienst. Men moest een aantal dagen van te voren opzeggen, wilde men zonder loonverlies de werkovereenkomst verbreken. In de Belgische mijnen moest men minstens 14 dagen vooraf het mijnbestuur in kennis stellen van zijn ontslag (Defoin pag. 219). Ook woordtypen als "kundigen" of "(zijn) dagen doen" wijzen op een opzegtermijn. [N 95, 1000; monogr.; Vwo 100; Vwo 147; Vwo 148; Vwo 267; Vwo 268; Vwo 574] II-5 |
27856 | ontsteker | capsule: capsule (Lanklaar [(Eisden)] [Winterslag, Waterschei]) | Apparaat waarmee de ontploffing van springstof op gang kan worden gebracht. Het slagpijpje is een koperen buisje van 6.5 mm diameter en 4 cm lang, dat een kleine hoeveelheid ontstekingspoeder bevat. Hierin liggen twee electrische draden tegenover elkaar. Zij zijn verbonden door een kleine brug uit zeer dunne platinadraad die begint te gloeien zodra de stroom er doorloopt (Defoin pag. 141). [N 95, 411; monogr.; Vwo 212; Vwo 564] II-5 |
18040 | ontsteking | zweer: zweer (Lanklaar) | Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)] III-1-2 |
34456 | onvruchtbare geit | steenbok: stē̜i̯bok (Lanklaar), stē̜i̯nbǭk (Lanklaar) | De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.] I-12 |
34151 | onvruchtbare koe | kwee: kwī (Lanklaar), kween: kwēn (Lanklaar), teef: tīǝf (Lanklaar) | In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11 |
25119 | onweersbui | donderschoer: dōͅndərsxø̄r (Lanklaar), donderschoer (vr.) dondəršôər (Lanklaar) | onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25176 | onweerx | onweer: ōͅnwēͅr (Lanklaar), onwèèr (o.) onwēͅər (Lanklaar) | onweer [N 22 (1963)] III-4-4 |
17973 | onwel | niet op zijn gemak: niet op men gema(a)k (Lanklaar), niet te goed: niet te goei (Lanklaar) | Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)] III-1-2 |