e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruw, hard ruw: dat is ɛinə ruwə (Lanklaar), eene roewe (Lanklaar) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] III-3-1
ruïneren verruneren (<fr.): stuk maken = e is enne vereineweerder  verreineweeren (Lanklaar) woord dat van het Frans ruiner komt (renuweren, verreneweren): uitspraak en betekenis [ZND 41 (1943)] III-3-1
sabbelen zeveren: zeͅivərə (Lanklaar) sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)] III-2-3
sacramentsprocessie omgangsprocessie (<lat.): omgangsprocessie (Lanklaar) Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)] III-3-3
samenspannen houden: hauwë met iemës (Lanklaar) heulen (met iemand -) [ZND 01 (1922)] III-3-1
sandaal sandaal: sandāl (Lanklaar) sandaal [N 24 (1964)] III-1-3
sauslepel sauslepel: šōͅu̯slēpəl (Lanklaar) lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
savooiekool boterkool: buətərkyəl (Lanklaar), savooi: səvūiə (Lanklaar) [Goossens 1b (1960)] I-7
scapulier scapulier: šabëleer (Lanklaar) Schapulier. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schaafafval schaafsel: šǭfsǝl (Lanklaar), schavelingen: šāvǝleŋǝ (Lanklaar) Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.] II-12