32855 |
schitbossen |
stinkstruiven:
steŋkstruvǝ (L422p Lanklaar)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|
18341 |
schoeisel |
t leer]:
šusəl (L422p Lanklaar)
|
schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
šoon (L422p Lanklaar),
šōn (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
een schoen [ZND 06 (1924)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18369 |
schoen: spotnamen |
schip:
šēp (L422p Lanklaar)
|
schoen: spotbenamingen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
schoenborstel:
šōnbø͂ͅrstəl (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
wiksborstel:
weks˂bø̄stəl (L422p Lanklaar),
weks˂bø̄stəl (L422p Lanklaar)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-1-3, III-2-1
|
18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
šōn (L422p Lanklaar)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18465 |
schoenen poetsen |
poetsen:
later
poͅtsə (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
wiksen:
weksə (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar)
|
Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18347 |
schoenlepel |
schoetrekker:
šutreͅkkər (L422p Lanklaar)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18394 |
schoensmeer |
wiks:
weks (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar),
wiks (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar,
L422p Lanklaar)
|
schoensmeer [ZND B1 (1940sq)] || schoensmeer (blink) [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] || Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
nestel:
nestəl (L422p Lanklaar),
nistəl (L422p Lanklaar)
|
nestel (van een schoen) [ZND B1 (1940sq)] || schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|