19919 |
schoffel |
schoffel:
šofǝl (L422p Lanklaar)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šofǝlǝ(n) (L422p Lanklaar)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schocht:
šǫx (L422p Lanklaar)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (L422p Lanklaar)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
schokken:
šǫkǝn (L422p Lanklaar)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders ophalen:
šoͅuwərs oͅbōlə (L422p Lanklaar)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24241 |
scholekster |
snep:
Frings; half lang als lang omgespeld
sneͅp (L422p Lanklaar)
|
scholekster (43 drukke zwart-witte vogel met rode bek; meest in de rivierstreek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22371 |
schommel |
schokkel:
ən šŏGəl (L422p Lanklaar)
|
Een schommel (Fr. balancoire). [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
keinjer zien no schùl (L422p Lanklaar),
kɛiŋər zin nau sul (L422p Lanklaar)
|
de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
19424 |
schoon, rein |
proper:
prōəpər (L422p Lanklaar),
pruopər (L422p Lanklaar),
schoon:
šuən (L422p Lanklaar)
|
Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)] || Reinigen, poetsen, (poetsen, kuisen, schoonmaken) [N 79 (1979)]
III-2-1
|