19772 |
tuin |
hof:
hōəf (L422p Lanklaar),
ōəf (L422p Lanklaar)
|
hof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)]
III-2-1
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zōməry(3)̄skə (L422p Lanklaar)
|
zomerhuisje (in de tuin) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
ke.rəvəl (L422p Lanklaar),
kervel (L422p Lanklaar)
|
[Goossens 1b (1960)]kervel [ZND 01 (1922)]
I-7
|
18710 |
tuinwant |
doornpij:
dø͂ͅrpījə (L422p Lanklaar)
|
wanten, dikke, vaak leren ~, om in doornheggen te werken [tuunen, tuinheisje, döörheusje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19512 |
tuit |
tuitel:
tø͂ͅi̯təl (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20746 |
tulband |
tulband:
(m.). mv.: {t[lban}.
tøͅlbant (L422p Lanklaar)
|
Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24259 |
tureluur |
snep:
Frings; half lang als lang omgespeld
sneͅp (L422p Lanklaar)
|
tureluur (28 minder algemeen dan grutto [111]; lijkt wel een kleine bruine uitgave ervan met rode pootjes en snavel; roep [tuu-tu-tu] en [teluuje, teluuje] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26749 |
turfbijl |
turfbijl:
tørfbē̜jl (L422p Lanklaar)
|
Bijl waarmee men veenpuisten doorhakt. Ze wordt ook wel eens gebruikt om turven uit de turfgrond te slaan. Uit N 18, 45 zijn alleen die opgaven verwerkt die op het loshakken van turf of zoden slaan of op turf betrekking hebben. [I, 23; N 18, 45]
II-4
|
34604 |
turfhekken |
schuthekken:
šø̜thękǝ (L422p Lanklaar)
|
Aparte hekken die voor, achter en opzij op de kar gezet worden om turf te vervoeren. Aanvulling van de lemmata voorhek op de kar en achterhek op de kar in wld II.4. [N 17, 72a + c]
I-13
|
26795 |
turfspa |
moerschup:
mūršøp (L422p Lanklaar)
|
Afhankelijk van de plaats de gebruikelijke schop om turf te steken. In het algemeen een schop met een blad zo breed als een turf breed is en lang als een turf lang is of kan zijn. [N 18, 17; I, 55; monogr.]
II-4
|