21619 |
twintig frank |
twintig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
twenteg frang (L422p Lanklaar),
ps. omgespeld volgens Frings. De -tekentjes heb ik geïnterpreteerd als een "glottishslag"(¿).
twejnʔtʔex fraŋ (L422p Lanklaar)
|
20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33597 |
ui, ajuin |
un:
un (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
øn (L422p Lanklaar),
unne:
ønə (L422p Lanklaar)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2a (1963)] || een ajuin [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
20758 |
uienpannenkoek |
ajuinenkoek:
(m.).
ønəkōk (L422p Lanklaar)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33788 |
uier |
uier:
yi̯ǝr (L422p Lanklaar),
øi̯.ǝr (L422p Lanklaar),
øu̯ǝr (L422p Lanklaar)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11, I-9
|
34157 |
uieren |
uieren:
(de koe) øjǝrt (L422p Lanklaar)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
ojl (L422p Lanklaar)
|
uil [ZND A2 (1940sq)]
III-4-1
|
19652 |
uit de as gezeefde kolen |
oudding:
houdeng (L422p Lanklaar)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
21664 |
uit de hand verkopen |
sjacheren:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxərə (L422p Lanklaar),
versjacheren:
ps. omgespeld volgens Frings.
vəršaxərə (L422p Lanklaar)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
27569 |
uitbetaling van loon |
laatste afbetaling:
laatste afbetaling (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
quinzaine:
kęzɛm (L422p Lanklaar [Zwartberg])
|
Het loon kan per dag, om de veertien dagen of om de maand uitbetaald worden. In dit lemma komen algemene benamingen voor de uitbetaling van loon voor maar ook benamingen die specifiek duiden op een veertiendaagse uitbetaling of een maandelijkse. Het woordtype "quinzaine" kan naast een veertiendaagse uitbetaling ook wel het loon aanduiden dat om de maand betaald wordt. [N 95, 973; N 95, 975; N 95, 28; monogr.; Vwo 168; Vwo 171; Vwo 416; Vwo 437; Vwo 578; Vwo 590]
II-5
|
32709 |
uiteenploegen |
uitereenploegen:
ū.tǝręi̯.n[ploegen] (L422p Lanklaar),
uitereenvaren:
utǝręi̯.nvã.rǝ (L422p Lanklaar)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|