e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitgestort zaad van de hengst zaad: zǭt (Lanklaar) [N 8, 48 en 49] I-9
uitgeteld zijn uitgeteld zijn: (de koe is) ut˲xǝtɛlt (Lanklaar), (de koe is) ūtgǝtɛlt (Lanklaar) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitglijden uitschampen: ūtšampə (Lanklaar, ... ) uitglijden (b.v. over een aardappelschil) [ZND B2 (1940sq)] || uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uitkomen uitkomen: ū.tko.mǝ (Lanklaar) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitneembaar frontje borstje: bərstjə (Lanklaar) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitschelden uitmaken: iemend oetmaken (Lanklaar), uitschelden: up iemand chelje (Lanklaar) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-3-1
uitslag onder de neus uitslag: uitslag (Lanklaar) Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)] III-1-2
uitslag vertonend branderig: braŋǝrex (Lanklaar) Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b] I-12
uitsliepen uitjitsen: iemënt oetjïtsë (Lanklaar), uitsliepen: iemënt oetsliepë (Lanklaar) Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)] III-3-2
uitspannen uitspannen: ū.tspanǝ (Lanklaar) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10