34590 |
uitstekende delen van de trekschei |
handen:
hęŋ (L422p Lanklaar)
|
De delen van de trekschei waaraan de strengen bevestigd worden. [N 17, 25b; N G, 58c]
I-13
|
28174 |
uittrekkende schacht, uitstromingsschacht |
schacht twee:
schacht twee (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
De schacht waarlangs de verbruikte lucht het ondergronds gedeelte van de mijn verlaat. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Intrekkende Schacht en Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 206; monogr.]
II-5
|
17705 |
uitwerpselen |
stront:
stront (L422p Lanklaar)
|
uitwerpselen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
ā.f˲zętǝ (L422p Lanklaar),
uitwijken:
ū.twi.kǝ (L422p Lanklaar)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
27762 |
uitzetten |
uitzetten:
uitzetten (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
In het ondergrondse gedeelte van de mijn de plaats aangeven waar een nieuwe verdieping, steengang, galerij, enz. moet worden aangelegd. [N 95,382; N 95,174; monogr.]
II-5
|
21387 |
unster |
ponder:
pøͅnjər (L422p Lanklaar)
|
Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
pis:
pes (L422p Lanklaar),
pis (L422p Lanklaar),
zeik:
zē̜i̯k (L422p Lanklaar)
|
urine [N 10c (1995)] || urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pesə (L422p Lanklaar),
pissen (L422p Lanklaar),
zeiken:
zejkə (L422p Lanklaar),
zē̜i̯kǝ (L422p Lanklaar)
|
urineren [N 10c (1995)] || urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] || zeiken [ZND A2 (1940sq)]
I-11, III-1-1
|
34043 |
vaalbonte koe |
vaalbonte:
vālbǭntǝ (L422p Lanklaar)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
34061 |
vaars |
rind:
rē̜i̯nt (L422p Lanklaar),
rɛi̯njtj (L422p Lanklaar),
vaars:
vęǝs (L422p Lanklaar),
vɛrs (L422p Lanklaar),
vɛ̄ǝs (L422p Lanklaar)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|