19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šōətəlsplak (L422p Lanklaar)
|
zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
invamen:
eŋvē̜mǝ (L422p Lanklaar),
vamen:
vēmǝ (L422p Lanklaar)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vaader (L422p Lanklaar)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
lijf:
lī.f (L422p Lanklaar),
vazel:
vāzǝl (L422p Lanklaar)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
19454 |
vak van een kast |
vak:
vak (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27567 |
vakbond |
syndicaat:
sendikāt (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Vereniging van werknemers. Men kende een katholieke en een socialistische vakbond. [N 95, 982; N 95, 982 add.]
II-5
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
store (fr.):
stōͅər (L422p Lanklaar)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18658 |
valhoedje |
kapje:
kepkə (L422p Lanklaar)
|
hoedje, beschuttend ~ voor kinderen die pas lopen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17822 |
vallen |
vallen:
valən (L422p Lanklaar),
[~an]
vallen (L422p Lanklaar)
|
vallen [ZND m]
III-1-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
fūt(ə)lə (L422p Lanklaar)
|
Bedriegen bij het spel (vals spelen). [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|