33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krip (L422p Lanklaar),
krøp (L422p Lanklaar)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
fastəloavənd (L422p Lanklaar),
vastəlōͅvənt (L422p Lanklaar)
|
t Is Vastenavond. [ZND 08 (1925)] || Vastenavond (uitspraak). [ZND B2 (1940sq)]
III-3-2
|
28055 |
vastlopen |
vastlopen:
vastlopen (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Vastlopen, gezegd van de luchthamer. [N 95, 819]
II-5
|
26650 |
vat |
vat:
vā.t (L422p Lanklaar
[(18 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
21284 |
vechten |
vechten:
veͅxtə (L422p Lanklaar)
|
vechten [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
34466 |
vechthaan |
vechthaan:
vɛgān (L422p Lanklaar)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34266 |
vee |
vee:
vīǝ (L422p Lanklaar)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
34270 |
veearts |
veterinair:
vetǝrnē̜r (L422p Lanklaar),
vetǝrǝnē̜r (L422p Lanklaar)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoepë (L422p Lanklaar),
zūpən (L422p Lanklaar)
|
zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
18373 |
veel te grote schoen |
schipschoen:
šepšōn (L422p Lanklaar)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|