e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voerschep koeschep: kōšøp (Lanklaar), voerlepel: vōǝrli.ǝpǝl (Lanklaar), vōǝrlēpǝl (Lanklaar) Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b] I-11
voet voet: voot (Lanklaar), vōt (Lanklaar, ... ) een voet, (voeten) [ZND A2 (1940sq)] || voet [ZND 08 (1925)], [ZND m] III-1-1
voet van de pijler voet taille: vōt tęj (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]) Gewoonlijk het laagstliggende einde van de pijler; hier worden over het algemeen de in de pijler gewonnen kolen afgevoerd. Voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zie men het lemma Pijler. [N 95, 279] II-5
voetbankje voetenbankje: vø&#x0304t˂bɛŋskə (Lanklaar) voetbankje [ZND 02 (1923)] III-2-1
voetjicht pootje: puuëtjë (Lanklaar) voetjicht [ZND 05 (1924)] III-1-2
voetkussen poef: pof (Lanklaar), pøf (Lanklaar), voetkussen: vōtkøsə (Lanklaar) Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)] III-2-1
voetzool zool: zaul (Lanklaar) hoe heet het onderste vlak van de voet [ZND 40 (1942)] III-1-1
vogel, algemeen vogel (mv.): veugels (Lanklaar) gevogelte [ZND 35 (1941)] III-4-1
vogelmuur mier: mīǝ.r (Lanklaar) Stellaria media L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en braakliggende gronden met kleine donkere zaadjes en groene blaadjes. Het groeit laag boven de grond in samenhangende trossen en bloeit van februari tot november met kleine witte bloempjes. Kippen (en kanaries) eten het graag en sommige benamingen wijzen ook hierop. De lengte varieert van 10 tot 40 cm. Het is bekender onder de oude naam muur. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1a, 1b, 2c; A 60A, 59; monogr.] I-5
vogelpootje, serradelle serradelle: sǝrdɛl (Lanklaar) Ornithopus sativus Brot. Een 30 tot 60 cm hoge plant met rechtopstaande stengel, veervormige blaadjes en roze-witte bloempjes. De plant bloeit van juni tot de herfst en wordt vooral op zandgonden als bemestingsgewas, maar ook als veevoeder geteeld. [N Q, 3; N 11A, 29c; JG 1a, 1b; R 3, 29; monogr.] I-5