34288 |
voerschep |
koeschep:
kōšøp (L422p Lanklaar),
voerlepel:
vōǝrli.ǝpǝl (L422p Lanklaar),
vōǝrlēpǝl (L422p Lanklaar)
|
Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b]
I-11
|
17777 |
voet |
voet:
voot (L422p Lanklaar),
vōt (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
een voet, (voeten) [ZND A2 (1940sq)] || voet [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-1-1
|
27996 |
voet van de pijler |
voet taille:
vōt tęj (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Gewoonlijk het laagstliggende einde van de pijler; hier worden over het algemeen de in de pijler gewonnen kolen afgevoerd. Voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zie men het lemma Pijler. [N 95, 279]
II-5
|
19486 |
voetbankje |
voetenbankje:
vø̄t˂bɛŋskə (L422p Lanklaar)
|
voetbankje [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
18089 |
voetjicht |
pootje:
puuëtjë (L422p Lanklaar)
|
voetjicht [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
19384 |
voetkussen |
poef:
pof (L422p Lanklaar),
pøf (L422p Lanklaar),
voetkussen:
vōtkøsə (L422p Lanklaar)
|
Kussen voor de voeten als men zit (voetkussen, poef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17778 |
voetzool |
zool:
zaul (L422p Lanklaar)
|
hoe heet het onderste vlak van de voet [ZND 40 (1942)]
III-1-1
|
24268 |
vogel, algemeen |
vogel (mv.):
veugels (L422p Lanklaar)
|
gevogelte [ZND 35 (1941)]
III-4-1
|
24487 |
vogelmuur |
mier:
mīǝ.r (L422p Lanklaar)
|
Stellaria media L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en braakliggende gronden met kleine donkere zaadjes en groene blaadjes. Het groeit laag boven de grond in samenhangende trossen en bloeit van februari tot november met kleine witte bloempjes. Kippen (en kanaries) eten het graag en sommige benamingen wijzen ook hierop. De lengte varieert van 10 tot 40 cm. Het is bekender onder de oude naam muur. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1a, 1b, 2c; A 60A, 59; monogr.]
I-5
|
33267 |
vogelpootje, serradelle |
serradelle:
sǝrdɛl (L422p Lanklaar)
|
Ornithopus sativus Brot. Een 30 tot 60 cm hoge plant met rechtopstaande stengel, veervormige blaadjes en roze-witte bloempjes. De plant bloeit van juni tot de herfst en wordt vooral op zandgonden als bemestingsgewas, maar ook als veevoeder geteeld. [N Q, 3; N 11A, 29c; JG 1a, 1b; R 3, 29; monogr.]
I-5
|