25471 |
voorschoot |
schootsvel:
šūts˲vęl (L422p Lanklaar)
|
De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.]
II-11
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
scholk (L422p Lanklaar),
sjolëk (L422p Lanklaar),
šoͅlk (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
voordoek:
vørenj (L422p Lanklaar)
|
voorschoot [ZND 08 (1925)] || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || voorschoot (van vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot (van werklieden) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voergang:
vōrgaŋk (L422p Lanklaar),
vooreinde:
vø̄reŋ (L422p Lanklaar),
voorstal:
vø̄r[stal] (L422p Lanklaar)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
staldeur:
[staldeur] (L422p Lanklaar)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
33766 |
voorste deel van het paard, tot achter de voorbenen |
(het) voorste:
vø̜̄rstǝ (L422p Lanklaar)
|
Het voorste gedeelte van het paard. Zie ook de lemmata ''middendeel van het paard'' (3.3.5) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [N 8, 11b]
I-9
|
33975 |
voorstrengen |
trekzelen:
(enkelv)
trøk˲zē̜i̯l (L422p Lanklaar),
voorkettingen:
vø̜rkęteŋǝ (L422p Lanklaar),
voorzeels:
vø̜rzęi̯l (L422p Lanklaar)
|
Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62]
I-10, I-13
|
34166 |
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen |
verschieten:
(de koe heeft/is) vǝršotǝ (L422p Lanklaar),
verwerpen:
(de koe heeft) vǝrwǫrpǝ (L422p Lanklaar)
|
[N 3A, 41b]
I-11
|
34015 |
vooruit |
allez-jup:
alē jø̜p (L422p Lanklaar),
ju:
jø (L422p Lanklaar)
|
Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.]
I-10
|
27571 |
vooruitbetaling op het loon |
voorschot:
voorschot (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
[N 95, 974; N 95, 973]
II-5
|
34583 |
voorwand |
bred:
brīǝ.t (L422p Lanklaar),
schot:
(mv)
šǫtǝn (L422p Lanklaar),
voorbred:
vø̄ ̝rbrē ̝t (L422p Lanklaar),
voorkant:
vø̄rkaŋt (L422p Lanklaar)
|
De vaste of afneembare voorplank van de kar of wagen. De kar met opkipbare bak heeft meestal een vaste voorwand; bij die met vaste bak kan de voorwand weggenomen worden en vervangen worden door bv. een oogsthek om de laadruimte te vergroten. Dit lemma vertoont een grote gelijkenis met het lemma voor de achterwand. Dat is niet te verwonderen, omdat er betekenisuitbreidingen in de twee richtingen zijn geweest. Ten noorden van de lijn Halen (P 48) - Neeroeteren (L 368) hebben de benamingen voor de achterplank geleidelijk aan ook de betekenis "voorplank" gekregen, omdat de achterplank altijd een apart onderdeel van de kar of de wagen geweest is, terwijl de voorplank alleen maar bij de hoogkar los is en dus een apart onderdeel vormt. Ten zuiden van deze lijn is echter het omgekeerde gebeurd: de achterplank heeft de naam van de voorplank gekregen. Vermoedelijk hadden de karren hier oorspronkelijk helemaal geen achterplank. Toen men nadien de karbak achteraan ook ging afsluiten (om de laadruimte te vergroten), werd daarvoor dan dezelfde naam gebruikt als die van de voorplank, die hier sterk op leek. (Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58). Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [Meer hierover is te vinden in Goossens 1963, pag. 54-58]
I-13
|