34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vēǝ.zǝ[kalf] (L422p Lanklaar),
vē̜r˲zǝ[kalf] (L422p Lanklaar)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
rund:
rønt (L422p Lanklaar)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hennetje:
henǝkǝ (L422p Lanklaar),
pulletje:
pø̜lkǝ (L422p Lanklaar)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germpje:
germkǝ (L422p Lanklaar)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (L422p Lanklaar),
gęrǝm (L422p Lanklaar),
schaap:
šǭp (L422p Lanklaar),
schaapsgerm:
šǭpsgerm (L422p Lanklaar)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zō ̝.ox (L422p Lanklaar),
zōǝx (L422p Lanklaar)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zei (L422p Lanklaar),
zéj (L422p Lanklaar),
ən zĭj (L422p Lanklaar)
|
Duivinne [ZND B2 (1940sq)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ēnj (L422p Lanklaar),
ē̜nj (L422p Lanklaar)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gau̯s (L422p Lanklaar),
gǫu̯s (L422p Lanklaar)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
germ:
gerǝm (L422p Lanklaar)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|