28142 |
watergoot |
rigole:
rǝgǫl (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden]),
waterrigole:
wātǝrrǝgǫl (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Open watergoot die beneden langs de zijwand van de steengang of galerij loopt. De goot ligt lager dan de rest van de vloer van de gang en wordt meteen bij het drijven ervan meegeschoten. [N 95, 787; N 95, 790; monogr.]
II-5
|
24273 |
waterhoen |
waterhennetje:
Frings; half lang als lang omgespeld
wātərenkə (L422p Lanklaar)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
mūr (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
mūər (L422p Lanklaar)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokken (L422p Lanklaar)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
put:
pøͅt (L422p Lanklaar),
waterput:
wātərpøͅt (L422p Lanklaar)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
sluitlaag:
slūtlǭx (L422p Lanklaar),
waterlaag:
wātǝrlǭx (L422p Lanklaar)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
snep:
Frings; half lang als lang omgespeld
sneͅp (L422p Lanklaar)
|
watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
27695 |
watertoren |
watertoren:
wātǝrtø̄rǝ (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Willem-Sophia])
|
[N 95, 20]
II-5
|
18123 |
waterzucht |
water:
water (L422p Lanklaar)
|
Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zuch(t), het water, waterzuch(t), vocht). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21675 |
wbd: afzeggen |
rouwkoop (zn.):
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.
r⁄oͅu̯kōͅu̯p (L422p Lanklaar),
tenietdoen:
ps. omgespeld volgens Frings.
tə nēt dōn (L422p Lanklaar)
|
ongedaan, De koop ~ maken [de koop ontdoen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|