24907 |
woensdagx |
goensdag:
gōənzdəx (L422p Lanklaar)
|
woensdag [ZND 10 (1925)]
III-4-4
|
28816 |
wol |
wol:
wǫl (L422p Lanklaar)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
30197 |
wolfsdak |
wolfsdak:
wǫlǝfs˱dāk (L422p Lanklaar)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|
30198 |
wolfseinde |
wolfseinde:
wolfs˱ē̜jnt (L422p Lanklaar)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
dobbel gebit:
dǫbǝl gǝbī.t (L422p Lanklaar),
stang:
staŋ (L422p Lanklaar)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
25211 |
wolk alg. |
wolk:
woͅwk (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
wolk [ZND A1 (1940sq)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
19835 |
wonen |
wonen:
wūnə (L422p Lanklaar),
wūənə (L422p Lanklaar)
|
wonen [ZND 08 (1925)], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
21267 |
woord |
woord:
wūərt (L422p Lanklaar),
ë wooërd, ë wèursje, dad zien sjoeën wèurd (L422p Lanklaar)
|
Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [ZND m]
III-3-1
|
34202 |
wormbulten |
angels:
(enk)
aŋǝl (L422p Lanklaar),
gezwel:
gǝzwęl (L422p Lanklaar)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
20853 |
worst |
worst:
wooës (L422p Lanklaar),
wōͅs (L422p Lanklaar)
|
worst [ZND 04 (1924)], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|