e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijde spek zij: ze̝i (Lanklaar) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zijdelingse druk druk langs pied nu: druk langs pied nu (Lanklaar  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), zijdruk: zijdruk (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.] II-5
zijden omslagdoek foulard (fr.): vlār (Lanklaar), zijden plag: zijə pla.k (Lanklaar) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijladder leierplanken: lęi̯ǝrplęŋk (Lanklaar), leiers: lęi̯.ǝrǝ (Lanklaar), lęi̯ǝrs (Lanklaar), oogstleier: (mv)  ǫu̯xslęi̯ǝrǝ (Lanklaar) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar ledders: lęi̯ǝrs (Lanklaar), lęi̯ǝrǝ (Lanklaar), oogstledders: ǫu̯xslęi̯ǝrǝ (Lanklaar) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten snoeven: snoeven (Lanklaar), uitsnoeven: oetsnŏĕëve (Lanklaar) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] || snuiten [ZND 07 (1924)] III-1-2
zijspleet in de overrok snijdersgat: šnyrsyāt (Lanklaar) zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3
zijwand bred: brīǝt (Lanklaar), bredden: brī.ǝr (Lanklaar), planken (mv.): plē̜.ǝŋk (Lanklaar), schutsel: šø̜tsǝl (Lanklaar), stape: stape (Lanklaar  [(Eisden)]   [Domaniale]), zijplank: zēi̯plaŋk (Lanklaar), zijplanken: zīi̯plęŋk (Lanklaar) De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13, II-5
zijwanden kruikarbreder: krukǝrbrīǝ.r (Lanklaar) Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.] I-13
zilveren één frank zilveren frank: ps. omgespeld volgens Frings.  zelvərə frang (Lanklaar) 1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] III-3-1