20937 |
zijde spek |
zij:
ze̝i (L422p Lanklaar)
|
zijde spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
27970 |
zijdelingse druk |
druk langs pied nu:
druk langs pied nu (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei]),
zijdruk:
zijdruk (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Zijdelingse druk op de wanden van een mijngang. [N 95, 386; N 95, 387; N 95, 845; monogr.]
II-5
|
18680 |
zijden omslagdoek |
foulard (fr.):
vlār (L422p Lanklaar),
zijden plag:
zijə pla.k (L422p Lanklaar)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34580 |
zijladder |
leierplanken:
lęi̯ǝrplęŋk (L422p Lanklaar),
leiers:
lęi̯.ǝrǝ (L422p Lanklaar),
lęi̯ǝrs (L422p Lanklaar),
oogstleier:
(mv)
ǫu̯xslęi̯ǝrǝ (L422p Lanklaar)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrs (L422p Lanklaar),
lęi̯ǝrǝ (L422p Lanklaar),
oogstledders:
ǫu̯xslęi̯ǝrǝ (L422p Lanklaar)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snoeven (L422p Lanklaar),
uitsnoeven:
oetsnŏĕëve (L422p Lanklaar)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] || snuiten [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
snijdersgat:
šnyrsyāt (L422p Lanklaar)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
27824 |
zijwand |
bred:
brīǝt (L422p Lanklaar),
bredden:
brī.ǝr (L422p Lanklaar),
planken (mv.):
plē̜.ǝŋk (L422p Lanklaar),
schutsel:
šø̜tsǝl (L422p Lanklaar),
stape:
stape (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Domaniale]),
zijplank:
zēi̯plaŋk (L422p Lanklaar),
zijplanken:
zīi̯plęŋk (L422p Lanklaar)
|
De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13, II-5
|
26006 |
zijwanden |
kruikarbreder:
krukǝrbrīǝ.r (L422p Lanklaar)
|
Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
21625 |
zilveren één frank |
zilveren frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
zelvərə frang (L422p Lanklaar)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|