id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28991 | zoom | zoom: zǫwm (Lanklaar) | De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7 |
34620 | zoom in de huif | schuif: šȳf (Lanklaar) | Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75] I-13 |
20189 | zoon | zoon: zōēan (Lanklaar) | zoon [ZND 11 (1925)] III-2-2 |
19222 | zuchten | kuimen: ky(3)mə (Lanklaar), zuchten: zøxtə (Lanklaar) | zuchten [snokke] [N 10 (1961)] || zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)] III-1-4 |
21324 | zuinig | nauw: heeë is nej (Lanklaar), scherp: heeë is sjerp (Lanklaar) | Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)] III-3-1 |
34181 | zuiveren | sloveren: slǭvǝrǝn (Lanklaar) | Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58] I-11 |
20845 | zult, preskop | geperste kop: geperste hoofdkaas gəpēəzdə kop (Lanklaar), preskop: geperste hoofdkaas prɛskop (Lanklaar) | hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] III-2-3 |
18032 | zure oprisping | zooi: də zūj høbə (Lanklaar) | oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2 |
33618 | zuring, groente | surelle: səreͅl (Lanklaar) | Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)] I-7 |
20336 | zuster | zuster: zuster (Lanklaar), zŭŭstər (Lanklaar), zyster (Lanklaar), zöstër (Lanklaar) | zuster [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)] || Zuster. [ZND 11 (1925)] III-2-2, III-3-3 |