| 28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (L422p Lanklaar)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
| 34620 |
zoom in de huif |
schuif:
šȳf (L422p Lanklaar)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
| 20189 |
zoon |
zoon:
zōēan (L422p Lanklaar)
|
zoon [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 19222 |
zuchten |
kuimen:
ky(3)mə (L422p Lanklaar),
zuchten:
zøxtə (L422p Lanklaar)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)] || zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
| 21324 |
zuinig |
nauw:
heeë is nej (L422p Lanklaar),
scherp:
heeë is sjerp (L422p Lanklaar)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
| 34181 |
zuiveren |
sloveren:
slǭvǝrǝn (L422p Lanklaar)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
| 20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpēəzdə kop (L422p Lanklaar),
preskop:
geperste hoofdkaas
prɛskop (L422p Lanklaar)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 18032 |
zure oprisping |
zooi:
də zūj høbə (L422p Lanklaar)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 33618 |
zuring, groente |
surelle:
səreͅl (L422p Lanklaar)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
| 20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L422p Lanklaar),
zŭŭstər (L422p Lanklaar),
zyster (L422p Lanklaar),
zöstër (L422p Lanklaar)
|
zuster [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)] || Zuster. [ZND 11 (1925)]
III-2-2, III-3-3
|