18744 |
broek |
boks:
boks (L422p Lanklaar),
broek:
brōk (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10, II-5
|
18540 |
broek met split |
fluitjesbroek:
fløytjəsbrōk (L422p Lanklaar)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
gebruikt in Dilsen
boks (L422p Lanklaar),
kort
boeks (L422p Lanklaar),
broek:
brook (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
brōk (L422p Lanklaar),
gebruikt in Lankaar
brōk (L422p Lanklaar)
|
broek [ZND 01 (1922)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
kettingen:
kęteŋǝ (L422p Lanklaar)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
boͅksəpīpə (L422p Lanklaar),
pijp:
pipə (L422p Lanklaar)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
band:
band (L422p Lanklaar),
boksenband:
boͅksəba.ŋt (L422p Lanklaar),
broeksriem:
brōksrēm (L422p Lanklaar)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
18397 |
broeksriem? |
riem:
rem (L422p Lanklaar)
|
riem [ZND A2 (1940sq)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
achtermaal:
a.xtərmāl (L422p Lanklaar),
axtərmāl (L422p Lanklaar),
poche revolver (fr.):
poͅšrəvoͅlvər (L422p Lanklaar)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
boksenmaal:
boͅksəmāl (L422p Lanklaar),
broeksmaal:
brōksmāl (L422p Lanklaar),
zijmaal:
zejmāl (L422p Lanklaar)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broer (L422p Lanklaar),
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
broor (L422p Lanklaar),
bróór (L422p Lanklaar)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|