e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
denken denken: deŋkə (Lanklaar, ... ), ig dènk, weeër dènkë (Lanklaar) denken [ZND A1 (1940sq)], [ZND A1 (1940sq)] || ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)] III-1-4
dennenappel dennenknop: verzamelfiches; ook ZND01, u 31  denneknoep (Lanklaar) dennenappel [ZND 01 (1922)] III-4-3
dennennaalden dennenspangen: dennëspang (Lanklaar) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
deputaatkolen kolengeld: kolengeld (Lanklaar  [(Eisden)]   [Julia]) Het in natura uitgekeerde deel van de bezoldiging van een mijnwerker. Volgens verschillende invullers uit Q 121 bestondende "deputaatkolen" of "arbeiterkolen" meestal uit schachtkool, wat inhield dat het grote brokken kool waren gemengd met gruis en/of stof. De brokken werden stukgeslagen, gezeefd en gesorteerd en van het gruis werd "gedeks" gemaakt, een mengsel van gruis en leem ter afdekking van kachel of fornuis voor de nacht. De "beambtekolen" daarentegen waren meestal antraciet, in diverse dikten gezeefd, zonder gruis. De respondent uit Q 21 merkt over dedeputaatkolen verder nog op dat de toegekende hoeveelheid varieerde al naar gelang iemand kostwinnaar, medekostwinnaar of alleenstaande was. Wat betreft het woordtype "kolenbon", dit was in feite de bon waarmee de mijnwerker een bepaalde hoeveelheid deputaatkolen in ontvangst kon nemen. Toch is dit woordtype in dit lemma opgenomen omdat uit de opmerkingen van verschillende zegslieden (Q 21, Q 121, Q 121b) blijkt dat de term ook voor de toegekende hoeveelheid kolen zelf werd gebruikt. Zo merkt de invuller uit Q 21 voor de mijn Maurits op dat de mijnwerkers daar onder elkaar nooit over "deputaatkolen", maar altijd over de "kolenbon" spraken en de zegsman uit Q 121b schrijft dat, omdat de verstrekking op de mijn Willem-Sophia plaats vond in de vorm van bonnen, het in natura uitgekeerde gedeelte van het loon de kolenbon(nen) werd genoemd. [N 95A, 5; monogr.] II-5
derdeling derdeling: dɛrdǝleŋ (Lanklaar) Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.] II-6
deugniet deugeniet: ook materiaal znd 23,4  dèugëneet (Lanklaar), deugniet: duigneet (Lanklaar), smeerlap: smeèrlap(è) (Lanklaar), vlegel: vleigel (Lanklaar), voddenman: voddeman (Lanklaar) deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)] III-1-4
deuk in een hoed deuk: døk (Lanklaar), dumpel: do͂ͅmpəl (Lanklaar) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] III-1-3
deur deur: dø̜̄ǝr (Lanklaar) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurknop, deurklink klink: kleŋk (Lanklaar, ... ) Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)] III-2-1
deurkruk, deurklink klink: kleŋk (Lanklaar) Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.] II-9