e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dubbele lijn dobbele lijn: dǫbǝl lē̜i̯n (Lanklaar) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
dubbelkettingtransporteur pantser: pantser (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]) Transportinrichting voor hellend en dalend vervoer van kolen, stenen en materiaal. "Het bestaat uit een lange stilstaande ijzeren goot met omgeplooide zijden, in deze zijden zijn er twee kettingen die langs onder terugkeren. Deze twee kettingen zijn verbonden met schraapijzers die de losgemaakte kolen meenemen. De pantser wordt automatisch tegen het voortschrijdend front geschoven door persluchtcylinders. Het toestel is betrekkelijk nieuw" (Vanwonterghem pag. 169). Het woordtype "pantser" is terug te voeren op het feit dat het apparaat gewoonlijk als zijwanden een paar stevige ijzeren platen heeft. De transporteur kan als geleiding dienen voor een schaafploeg (zie het lemma Koolploeg, Koolschaaf). De woordtypen "gusto", "beien" en "prünte" duiden de fabrikanten van de apparaten aan. De dubbelkettingtransporteur vertoont enige gelijkenis met de schraapgoot. Daarom is een aantal opgaven uit dit lemma terug te vinden in het lemma Schraapgoot. [N 95, 657; N 95, 604; monogr.; Vwo 581; Vwo 582; Vwo 583] II-5
dubbeltje dubbeltje: ps. omgespeld volgens Frings.  dəbbəlkə (Lanklaar) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duif (alg.) duif: dif (Lanklaar), dij dŏĕëv is taam, ⁄n taam dŏĕëv (Lanklaar), doĕëv (Lanklaar), dowf (Lanklaar), dŏeëv (Lanklaar), duf (Lanklaar), Pl. [du.ve]  douf (Lanklaar) Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND m] || Een duif. [ZND A2 (1940sq)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)] III-3-2
duif, algemeen duif: doĕëv (Lanklaar), dŏeëv (Lanklaar) duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] III-4-1
duim duim: dom (Lanklaar, ... ), doum (Lanklaar) duim [N 10 (1961)] || een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)] III-1-1
duimeling duimeling: d`yməleŋ (Lanklaar), duməleŋ (Lanklaar) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duits duits: duits (Lanklaar) Duits [ZND 01 (1922)] III-3-1
duivel duivel: dy(3)̄vəl (Lanklaar) Een duivel. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3
duivenhok duivenkooi: duvǝkūi̯ (Lanklaar), ed doevekoei (Lanklaar), duivenkot: du.vəkòt (Lanklaar), duvǝkǫt (Lanklaar), duivenspijker: doevespiekër (Lanklaar), du.vəspi.kər (Lanklaar), duvǝspikǝr (Lanklaar), dūvǝspīkǝr (Lanklaar), spijker: spīkǝr (Lanklaar), [sic]  ənə spīkə (Lanklaar) Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Een kevie (voor duiven). [ZND A1 (1940sq)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2