21418 |
duur |
duur:
dør (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
duur [ZND A2 (1940sq)] || duur (hoge kostprijs) [ZND m]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
dujjë (L422p Lanklaar)
|
duwen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
staart:
start (L422p Lanklaar)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
23229 |
dwaallicht |
dwaallicht:
dwaalleecht (L422p Lanklaar),
dwaallichtje:
ə dwālēxt⁄ə (L422p Lanklaar)
|
Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)] || Een dwaallicht (Fr. feu follet). [ZND B2 (1940sq)]
III-3-3
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
dwarsbalk:
dwarsbalǝk (L422p Lanklaar),
kop:
kǫp (L422p Lanklaar)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
lichte balken:
lextǝ bɛ.lǝk (L422p Lanklaar)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
dwarsdrijven:
tweeërsdrievë (L422p Lanklaar)
|
dwarsdrijven [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
tweeërsdrievër (L422p Lanklaar),
vregelaar:
vreijëlêr (L422p Lanklaar)
|
dwarsdrijver [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
27193 |
dwarsligger |
bille:
bil (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
)
|
Houten of ijzeren dwarsligger waarop de spoorstaven worden bevestigd. De vormen "sousguide" en "travers" worden in de Belgische mijnen voornamelijk ondergronds gebruikt, terwijl men bovengronds meestal van "bille" spreekt (Vanwonterghem pag. 202). [N 95, 709; monogr.; Vwo 132; Vwo 300; Vwo 722; Vwo 790]
II-5
|
27985 |
dwarspijler |
dwarspijler:
dwarspijler (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Pijler die evenwijdig aan de strijkrichting van de koollaag ligt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -(pijler) het lemma Pijler. [N 95, 480; N 95, 286]
II-5
|