17709 |
een wind laten |
ene aflaten:
eine aaf laote (L422p Lanklaar)
|
wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
(zich) ploeieren:
plui̯ǝrǝ (L422p Lanklaar),
plodderen:
plǫdǝrǝ (L422p Lanklaar)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een krankte onder de leden hebben:
hē ēͅt ən kräŋdə oŋər də lēj (L422p Lanklaar)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28606 |
een zwerm opvangen |
afdoen:
ā.f˱dū.n (L422p Lanklaar)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
34542 |
eend |
eend:
ē̜nj (L422p Lanklaar)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
staartploeg:
start[ploeg] (L422p Lanklaar
[(voor het ploegen van de eerste voor)]
)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|
18851 |
eenvoudig |
simpel:
sumpël (L422p Lanklaar)
|
eenvoudig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
barak:
brak (L422p Lanklaar),
hut:
øt (L422p Lanklaar),
kot:
koͅt (L422p Lanklaar)
|
Een eenvoudige, kleine, soms armoedige woning van hout, riet, stro of plaggen gebouwd (kot, hut, brak, keet, patiek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21517 |
eenzaam |
afgelegen:
aavgelegen (L422p Lanklaar),
eenzaam:
einzaam (L422p Lanklaar)
|
het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
17585 |
eerste baardharen |
duivelshaar:
dy.vəlshōͅr (L422p Lanklaar)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|