20719 |
etensresten |
afval:
aaval (L422p Lanklaar)
|
hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18047 |
etter |
materie:
mitteeërë (L422p Lanklaar),
mətērī (L422p Lanklaar)
|
etter [ZND 01 (1922)] || etter (van een wonde) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
24143 |
europese kanarie |
chineesje:
Frings; half lang als lang omgespeld
sinēkə (L422p Lanklaar)
|
kanarie, Europese ~ (11,5 gelig-bruinig; heel kort bekje, gele stuit; nog niet lang hier op trek; nog zeldzaam; meest in Oost-Brabant; laatste tijd als bastaard * gewone kanarie in kooi; zang stelt niet veel voor, rinkelend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbele ploeghaam:
dǫbǝlǝ [ploeghaam] (L422p Lanklaar),
warshout:
wē ̞ǝrshǫu̯.t (L422p Lanklaar),
wīǝ.sǫu̯.t (L422p Lanklaar)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
ēǝ.vi (L422p Lanklaar)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
19423 |
fakkel |
fakkel:
fakəl (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20172 |
familie |
familie:
famīēlīē (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
familie [ZND 11 (1925)] || verwant; wij zijn niet verwant [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19142 |
fatsoenlijk |
fatsoenlijk:
Dat is ein fetsunlek minsch (L422p Lanklaar)
|
Dat is een fatsoenlijk mens. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
24144 |
fazant |
bosfazant:
Frings; half lang als lang omgespeld
boͅsfəzant (L422p Lanklaar)
|
fazant (83 bekende jachtvogel; hen bruin en kleiner dan de kleurige haan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22431 |
feest |
feest:
fienst (L422p Lanklaar)
|
Het schoonste feest (lidwoord!). [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|