33472 |
gat in een klein dakschild |
uilegat:
ūlǝgāt (L422p Lanklaar)
|
In het kleine dakschild (boven de korte gevel) van een schilddak treffen we vaak een gat (soms een luik) aan om de zolder te beluchten en te belichten. De benamingen zijn vaak, vanwege functionele overeenkomst, dezelfde als voor het venster onder een dakwelving (zie dat lemma, 4.2.13). [N 4A, 45a; N 4, 26c]
I-6
|
25001 |
gat, opening |
gat:
gaat (L422p Lanklaar)
|
gat [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21316 |
gauwdief |
gauwdief:
gauwdeef (L422p Lanklaar)
|
gauwdief [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
19446 |
gazon |
gazon:
gazo͂ͅ (L422p Lanklaar)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20742 |
gebakje |
pat-tje:
pətēkə (L422p Lanklaar)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
aardappelenschijven:
ēͅrpələšivə (L422p Lanklaar)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17623 |
gebit |
gebit:
gǝbit (L422p Lanklaar),
tanden:
tan (L422p Lanklaar)
|
Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
I-9, III-1-1
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nęt (L422p Lanklaar)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
19725 |
gebouw |
gebouw:
gəbōu̯ (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
18335 |
gebreide kous |
strikhoos:
strekhās (L422p Lanklaar)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|