17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op de leüep gon (Q240p Lauw)
|
op de loop gaan [ZND 30 (1939)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op pokkel zitten:
op poekel (Q240p Lauw)
|
Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
stil lopen:
Stil lopen om kletsen van schoenen te mijden.
stil lopen (Q240p Lauw)
|
Op zijn tenen lopen (trippelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33080 |
op de wagen tassen |
ringen:
ręŋǝ (Q240p Lauw)
|
Het tassen van de schoven op de hoogkar. Zie de toelichting bij het vorige lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In het gebied waarvan de opgaven van dit lemma afkomstig zijn, is het kennelijk gebruikelijk de schoven rondom in de wagen, in de vorm van een ring, te leggen. [JG 1a; add. uit JG 1b en 2c]
I-4
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een drafje lopen:
op een drafje (Q240p Lauw),
sukkeldrafje:
søkǝldrɛfkǝ (Q240p Lauw)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]Op een sukkeldrafje lopen (op een drafje, met schokjes, schokken). [N 109 (2001)]
I-9, III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
mijtjes maken:
[mijtjes] mǫ˲kǝ (Q240p Lauw)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
dikke mijten maken:
[dikke mijten] mǭ.kǝ (Q240p Lauw)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
32920 |
op rijen zetten |
op janen zetten:
ǫp [janen] zętǝ (Q240p Lauw)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
26282 |
op steek staan |
op maat staan:
up mǭt stǭn (Q240p Lauw),
op steek staan:
ǫp stē.k stō.n (Q240p Lauw)
|
Gezegd van de kammen wanneer zij op de juiste afstand van elkaar op het rad bevestigd zijn en op de juiste wijze bijgewerkt zijn. [Vds 93; Jan 111; Coe 87]
II-3
|
17897 |
opeenschuiven |
stroppen:
streupen (Q240p Lauw)
|
Op elkaar schuiven (stroppen, schuiven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|